De Zeven December Divisie
Nederlands - Indie 1946-1950

Ga verder

Inleiding:

NU te koop via www.boekscout.nl het boek van Thea van Leeuwen, Een Hollandse jongen in Indie

  


(foto: Chris Fillet (met gitaar) en Theo Kramer)

Chris Fillet heeft de verhalen ooit verteld tegen Thea Allon, die ze aan het papier heeft toevertrouwd.
Zijn zoon Erwin heeft met de hulp van goede vrienden deze website gemaakt over de ervaringen van zijn vader in Nederlands Indie.


Chris Fillet told hies stories once to Thea Allon, who wrote the text.
His son Erwin, with the help of good friends, created this website and put his father's youth and military experiences in the Dutch Indies on it.

SOLDATEN, VERTEL HET JE KINDEREN
WE MOGEN ZE NOOIT VERGETEN, EN ALTIJD DEZE DAPPERE MANNEN EREN



Dagboek:

01. De lange Zwarte vertelt

Aan de rand van de Joodse Buurt in het hartje van Amsterdam bracht ik, als nakomertje van vier kinderen, voor de oorlog een gezellige jeugd door.

Mijn vader had een ijzerzaak in de Kerkstraat, en ik speelde met mijn vriendjes bij de Magere Brug.

Mijn vriendjes waren veelal Joodse jongens en met een van die jongens, Loekie, deelde ik mijn passie voor vliegtuigen. Als we een paar centen hadden dan gingen we naar de Utrechtsestraat. Daar had je een boekwinkel die kaarten verkocht met afbeeldingen van vliegtuigen erop; bommenwerpers en torpedojagers van de Engelsen en Amerikanen.

Loekie wilde later vliegenier worden.... In het begin van de oorlog werd het een sport om de soorten vliegtuigen aan hun geluid te herkennen. Er was een verschil in motorgeluid tussen Heinkels van de Duitsers en de vliegtuigen van de Engelsen en Amerikanen. Loekie was daar zeer gedreven in.

Tot die avond in '43, ik hoorde Loekie in de stille, totaal verduisterde Kerkstraat tegen zijn moeder zeggen: 'Ma, Engelse bommenwerpers!' Ik hoorde zijn moeder niet antwoorden, en door de overvliegende vliegtuigen werd verder elke geluid onverstaanbaar.

De volgende ochtend ging ik naar zijn huis om te vragen waarom hij zo laat nog op straat mocht. Daar aangekomen vond ik de voordeur open, niemand in de kamers, overal lag rommel en stonden laden en kasten open... .
Het hele gezin was wegweggehaald, alleen omdat ze Joods waren!!!

Ik was toen zestien jaar en had toen al begrepen dat de Duitsers het hadden voorzien op Joden. Maar dat ze zelfs mijn vrienden weghaalden... .

Wat moesten ze met al die mensen????

Enkele weken later op een zondagochtend ging ik mijn vriend Bobby Springer ophalen. Zijn naam herinner ik me nog zo goed omdat zijn oom voor de oorlog wereldkampioen Dammen was. (Ben Springer.) Bobby woonden op de Eerste etage aan de Kerkstraat 384. Ik belde aan en kreeg geen reactie, maar op de Bel-etage deed juffrouw Emster open en die zei: 'Bobby is er niet meer, ze zijn vannacht met de hele familie weggehaald.'

Wat ze verder nog heeft gezegd weet ik niet meer, alleen het gevoel van onmacht en woede werd bij mij groter! Ik heb nog de hele tijd naar de gesloten ramen staan kijken waar Bobby nooit meer zijn hoofd naar buiten zou steken.

Zo zijn er in korte tijd steeds meer jongens om me heen verdwenen. Daantje, Eddy, Wim, ik heb ze nooit meer gezien. Ik had geen enkel idee wat er gaande was maar begreep wel dat ze niet meer terug zouden komen. Overal waar de mensen weg waren gehaald kwam de verhuiswagen van A.Puls voorrijden. Niet lang daarna werd de huizen door andere mensen bewoond. Ik wist dat er iets ergs gebeurde, maar dat kon ik toen niet bevatten, nu nog niet trouwens.

Hoe de bezetters met die mensen omgingen zag ik van nabij, toen een oudere jongen, Frits, uit mijn straat op zijn vlucht voor de Duitsers van het dak af werd geschoten.

02. Alex Citroen

In de oorlog kreeg ik een baantje als jongste bediende bij Alex Citroen, een groothandel in behang en meubelstoffen aan de Singel 324.

De heer Citroen zelf was ondergedoken in Bussum en die handel werd overgenomen door een Duitser. Dat baantje had ik te danken aan een vriend van mij die mij aanraadde daar te solliciteren. Je kreeg daar extra eten omdat de vooroorlogse stoffen geruild werden tegen voedsel; zakken tarwe en aardappels, kolen en het personeel kreeg daar ook een deel van mee.

Dat was voor een jongen in de groei, zoals ik, een welkome aanvulling op de karige maaltijden thuis. Door dat baantje liep ik veel in de stad rond en zo zag ik dat een jongeman werd neergeschoten door de Duitsers op de Dam. Ze bleven rustig kijken naar de creperende jongen tot er een wagen kwam die de jongen afvoerde.
En later ook twee landwachters die een man op de vlucht bij het Centraal Station neerschoten. Dit en de honger die ik steeds meer ging voelen maakte mijn haat tegen de Duitsers steeds groter!

Het baantje bij Alex Citroen zou me, dacht ik, vrijstelling geven van een oproep voor Duitsland.Maar na mijn achttiende verjaardag kreeg ik toch een oproep en ben toen maar ondergedoken. Notabene op de vliering van mijn baas zonder dat hij het ooit heeft geweten. Mijn baas woonde daar ook niet.

03. Na de oorlog

Na de oorlog ben ik nog op zoek gegaan bij de Joodse Schouwburg en heb ik met Westerbork geschreven en gebeld om naar mijn oude vrienden te zoeken. Ik wilde weten wat er van hun geworden was... .

Daar kwam ik te weten dat Bobby Springer op 3 juni 1943 op transport werd gesteld naar Sobibor en drie dagen later daar op de dodenlijst stond.

Ik heb mijn vrienden nooit meer teruggezien... .

Na de bevrijding van Amsterdam kwamen er over de radio en de summiere krantjes die er waren oproepen om je op te geven als vrijwilliger voor het leger.

Omdat ik wat terug wilde doen voor mijn verloren vrienden ben ik op 3 juni 1945 naar de Dam gegaan, op de hoek van de Nieuwendijk en de Dam. In de oorlog zat daar nog het kantoor van de SS. Ik wilde vechten tegen de Duitsers en de Japanners die ons Indie bezet hielden. Ik ben gekeurd en goedgekeurd en moest maar wachten voor een oproep.

Na twee maanden kreeg ik een oproep om me te melden bij de Koninklijke Militaire Academie (K.M.A.) te Breda. Daar werd de Verband Akte bekrachtigd.

Alle vrijwilligers moesten zich melden in Chaam in Brabant, in een barakken kamp dat door de Duitsers was opgezet voor hun officieren die in Gilze-Rijen gelegerd waren. Vandaar uit gingen we in groepen naar Engeland om opgeleid te worden

04. De Zeven Decemberdivisie

Ik had getekend voor de Expeditionaire Macht, en je tekende dan voor onbepaalde tijd, waar ook ter wereld.

Ik kwam bij de Zeven December Divisie op 2 januari 1946.

We zouden worden opgeleid voor de oorlog tegen Japan maar toen die capituleerde werd onze bestemming Indie.

Ik kwam op de eerste divisie in Colchester en werd opgeleid door Engelse onderofficieren die zelf in Birma gevochten hadden. Die opleiding duurde zes weken. Tijdens deze opleiding werd het trommelvlies van mijn linkeroor beschadigd door een vlak naast mij exploderende granaat. Omdat ik bang was dat ik zou worden afgekeurd ben ik niet naar een arts gegaan. Later ontdekte ik dat mijn gehoor aan een kant zo goed als verdwenen was.

Daarna hebben wij, als Kader, de tweede divisie moeten opleiden. Als het goed is noemden ze dat de Palmboom divisie. Een gedeelte van onze groep ging naar Donnington waar we een opleiding van de Royal Signals kregen. Ik leerde daar Morse en Codes lezen.

Wij waren met een man of tien en in het kamp waren zo'n 5000 Engelse soldaten gelegerd, en 6000 ETS-girls (bij ons zouden dat de Milva's zijn). Daar heb ik tafeltennis geleerd en ik moet zeggen dat het een gezellige tijd was.

Het vreemde was alleen dat ik de ansichtkaarten die ik van Donnington naar huis wilde sturen, allemaal weer naar mij terugkwamen. Waarom begreep ik niet erg.

We zijn in dat kamp zo'n half jaar gebleven en daarna was het voor ons weer terug naar Nederland. Daar werd ik van de ene naar de andere kazerne geschoven omdat men niet wist wat ze met mij en m'n training moesten.


(foto: Liverpool Street Station 26-9-1946 Londen)

05. Niet geregistreerd

Ik kwam er achter dat ik nergens echt geregistreerd stond.

Ik was in Engeland Lance-Korporaal, gelijk aan soldaat Eerste klas, maar ik kwam daarna niet meer voor bevordering in aanmerking omdat ik eenvoudigweg niet bestond. De andere negen jongens van mijn opleiding ben ik nooit meer tegen gekomen; ze zijn allemaal naar Batavia overgeplaatst. Ik weet van een van die jongens dat ze bij de Geheime Dienst in Batavia zijn terecht gekomen.

Ik was op een gegeven moment in Soesterberg toen de sergeant binnen kwam en zei: 'Jongens we gaan vanmiddag vertrekken.' We wisten verder helemaal niets. We gingen in vrachtwagens naar Utrecht waar we inschepingverlof kregen in de Kromhout Kazerne.

Daar stonden de daar gelegerde soldaten al aangetreden. Ik kwam als laatste uit de vrachtwagens en een sergeant riep me om bij de troep aan te sluiten. Mijn naam en rang werden opgeschreven maar verder stond ik nergens geregistreerd.

We werden met vrachtwagens naar Rotterdam gebracht. Daar wachtten ons buiten wat uitzwaaiers, een groep demonstranten, communisten met grote spandoeken waarop we moordenaars werden genoemd. Iets wat voor ons onbegrijpelijk was want we gingen toch naar Indie om daar rust en vrede te brengen?

En zo ging ik dan op 2 mei 1947 het schip op richting Indie. Een land dat ik alleen kende van het opdreunen van het rijtje eilanden: "Java-Sumatra-Bali-Lombok-Sumbawa-Sumba-Flores-Timor" in de schoolbanken.

06. Indrapoera

Ik had op het troepenschip de Indrapoera geen enkele corvee, want ik hoorde eigenlijk bij geen enkele divisie, ik bestond gewoonweg niet. En al was ik dan ook een van de weinige vrijwilligers, me vrijwillig opgeven voor corvee, waar iedereen een broertje aan dood had, dat was met te veel van het goede.

We waren met 1400 man aan boord, de meesten waren dienstplichtig militair.

Het slapen was wel wennen, we sliepen in hangmatten boven de tafels waar we overdag aan zaten te eten. Die hangmat was een crime; je was voortdurend bevreesd om er uit te vallen, wat dan prompt gebeurde in je slaap tot grote hilariteit van je slaapmaatjes.


(foto Indrapoera)

07. Scheepspraet

We kregen op het schip een boekje uitgereikt dat de titel had 'Scheepspraet, zijnde een reisbeschrijving met tal van wetenswaardigheden en nuttige wenken ten profijte van de Nederlandsche militairen die naar Indie scheep gaan.' Daarin werd het schipperslatijn uitgelegd en het verschil tussen bak en stuurboord, waar je wel en niet mocht komen aan boord, en het reglement van orde. En de dagindeling aan boord:
6.00 uur reveille,
7.30 uur ontbijt,
10.00 uur inspectie,
middageten om 12.00 uur.

Van 14.00 tot 16.00 uur verplichte stilte die, hoe verder we naar de evenaar kwamen, werd gebruikt om een uiltje te knappen.
Om 18.00 uur avondeten,
20.00 uur het weer ophangen van de hangmatten en
om 22.00 uur was het 'lichten uit'.

We voeren via de straat van Gibraltar, de Middellandse Zee en het Suez-kanaal, over de Rode Zee (waar het bloed en bloedheet was), langs Afrika en Ceylon naar Indie.

In het boekje 'Scheepspraet' stond een hele beschrijving van de reis als een toeristische attractie. Neem van mij aan dat dit niet het geval was. Zoveel man op een kleine ruimte en in een hitte die we niet gewend waren.

Op 25 mei kwamen we aan op Sabang, een eilandje boven Sumatra, daar mochten we een paar uur passagieren. De volgende avond om zes uur, in het half schemer, kwamen we aan bij Belawan op Sumatra. Er werden een paar 'tafels' aangewezen die de order kregen om zich gereed te maken voor ontscheping. Daar was mijn tafel dus ook bij. We kregen stenguns uitgereikt en zo gingen we met zo'n honderd man in drie landingsboten voor de haven van Belawan. Het schip kon de haven niet in door de gezonken schepen en verzanding van de haven.

In het landingsvaartuig gezeten leek het alsof het schip mijn kant overhelde. Al de 1300 overgebleven opvarenden stonden ons uit te zwaaien. Zij gingen door naar Java. Ik vergeet nooit meer het gevoel van vaderlandsliefde en saamhorigheid dat me overviel op het moment dat boven het gruis van de zee het lied 'Tabee wij moeten, elkander groeten' ons vanaf het schip werd toegezongen.
Ik zat daar met een brok in m'n keel en was me heel bewust van de vreemde omgeving waar we in het snel vallende duister op af voerden.

Van Belawan werden we in wagens naar Medan (hoofdstad Sumatra) gebracht. Dat is zo'n twintig kilometer. De jongens die er geweest zijn zullen nog weten dat dit de 'dodenweg' genoemd werd omdat op die weg voortdurend vuurgevechten waren. We werden gelegerd even buiten Medan in een tabaksfabriek aan de Boolweg, vlak naast het Hospitaal.

Onze slaapplaatsen waren daar gewoon op de grond.
Mei_47__ms_indrapoera_omgeving_gibraltar  mei_1947__indrapoera_op_weg_naar_Indie
Er werd appel gehouden en daarna was het inrukken, echter ik bleef als enige weer niet genoemde over op de appelplaats. Ik was weer onbekend en hoorde nergens bij... ..

De volgende dag ben ik wat rond gaan kijken in de stad. Er waren verschillende uitgaansgelegenheden voor de militairen, bioscopen en cafes en een kantine op het terrein.

Ik ben toen naar de Vaandrig gegaan en heb gevraagd of ik niet met een wagen kon rijden. Soldaten naar de stad brengen en ophalen en boodschappen doen voor de kantine, ik had mijn groot militair rijbewijs immers. Hij gaf me toen een briefje voor de sergeant die mij een wagen ter beschikking moest stellen. Dat heb ik twee maanden gedaan tot de Eerste Politionele Actie werd aangekondigd.

Volgens de officiele papieren in Den Haag hoorde ik op 1 april 1947 bij de 6e Infanterie brigade afdeling werkplaats(maar dat kwam ik pas in Holland te weten).

08. De 1e Politionele Actie: 20 juli tot 5 augustus 1947

29 juli 1947 - Operatie product

Het was vier uur in de ochtend. De tanks, vrachtwagens en carriers (een soort ijzeren bakken op rupsbanden) en alles stonden al klaar voor vertrek.

Maar ik stond niet op de lijst om mee te gaan. De sergeant-majoor kwam naar me toe in de kantine en vroeg: 'Ga je ook mee?' Waarop ik antwoordde dat ik van niets wist en waarop hij weer vroeg: 'Wil je mee?' Natuurlijk wilde ik mee want al mijn vrienden die ik inmiddels hadden gemaakt gingen immers mee!

Na ongeveer een uur kwam de Sergeant-majoor bij me terug en zei: 'Ga je gereed maken, je gaat mee!'

En zo kwam ik in Pematang-Siantar, een kleine plaats in vergelijking met Medan. Het lag tussen hoogbeboste bergen en het woongebied van de Bataks en, naar later bleek, het hoofdkwartier van de TNI (Tentara Nationale Indonesia).

Het was langs de weg druk bevolkt met apen die met honderden in de bomen zaten.
Er werd ons aangeraden door een KNIL-militair niet op de apen te schieten want als je er eentje uit de boom schoot, werd je door de rest van de apenstam besprongen. De apen waren door de drukte van het heen en weer rijden van de vele auto's met een paar dagen uit dat gebied verdwenen. Echter de Bataks en de TNI niet.

De snelle opmars had de TNI verrast en zo kreeg de infanterie VI Pematang-Siantar onbeschadigd in handen.

We werden gelegerd in een toenmalig Hotel. Ik sliep beneden met vijf man op een kamer en boven waren grotere kamers waar ze met een man of vijftien sliepen. We kwamen om zeven uur 's avonds aan in Siantar en de eerste de beste nacht, de meesten waren net in slaap, werden we van drie kanten onder vuur genomen. In een mum van tijd waren we in actie en begonnen tegenvuur te geven. Naast mij was een jongen door het dolle heen, die schoot alle kanten op zodat het zelfs voor ons penibel werd om in zijn buurt te liggen.

Na afloop van de gevechten lagen er vier doden in de hoek waarin wij geschoten hadden. Wie ze gedood hadden konden we natuurlijk niet na gaan. Maar voor ons allen waren dat de eerste echte doden en dat maakte op ons toch wel diepe indruk.

Ik werd ingedeeld bij de Technische Dienst (TD). We werkten in open loodsen waar het rollend materiaal was ondergebracht. Mijn taak was het wagenpark te verzorgen, met de auto vracht halen en brengen, boodschappen doen, auto's ophalen die met pech onderweg stonden.

En altijd moest er dan iemand mee met een brengun die dan op het dak van de cabine werd gezet, met de uitkijk in de bak van de wagen want de hele omgeving zat vol met, zoals ons verteld werd, rebellen.

soldatengids_sumatra_1946 Onder de rood-witte vlag vocht men tegen de Hollanders en tegen elkaar. Soldaten van het regeringsleger de TNI, revolutionaire extremisten, aanhangers van de Islamitische partij, Bataks tegen Maleiers en de Chinezen, Bataks tegen Bataks om oude vete's en nieuwe meningsverschillen. Kortom, het was een zooitje. Voor de meeste was het de vrijheid van een stukje eigen land om te wonen en te bewerken. En voor de gewone inlanders had het begrip 'eigen staat'geen enkele betekenis. Maar niemand wilde terug naar de tijd van onderdanigheid en onderdrukking.

De bevolking had in die hoedanigheid een hekel aan de Hollanders; ze deden vriendelijk in je gezicht, maar zo gauw je je had omgedraaid bij terugtrekking werd er op de grond gespuugd. Ook hadden ze een hekel aan Chinezen, dat waren rasechte handelaren. Ze werden vaak benijd om de rijkdom die ze wisten te vergaren. Je zou hun positie kunnen vergelijken met de Joden in vooroorlogs Duitsland.

Ik heb ook regelmatig gezien dat er een lijk van een Chinees in de Kali dreef.
Dat kwam dan vanuit de bergen met de stroom mee naar beneden langs onze legerplaats. Daar was onder de brug een rooster geplaatst om het vuil op te vangen en daar bleven die lijken dan tegen hangen. Omdat die lichamen al zo lang in het water lagen was de stank niet te houden.

Een van de jongens van de Hupva (verpleger) die we Jan de Cowboy noemden, haalde dan met een lasso de lichamen uit het water om ze vervolgens te begraven. Het waren niet alleen mannen, maar ook vrouwen en kinderen werden eruit gehaald... .

09. Transport van de troepen


Ik zorgde ook voor het transport van troepen die op patrouille moesten met het doel het gebied te zuiveren. Vaak waren dat nachtelijke patrouilles en dan moest ik de groepen de volgende ochtend weer ophalen en vaak werd er dan gemeld dat er geen activiteiten waren waar genomen. En dan kreeg je dezelfde dag weer vuur uit dezelfde plaats waar die nacht daarvoor die patrouille was geweest.

Wij hadden het voor het zeggen in die plaatsen, maar in de jungle en langs de wegen, die vaak niet meer waren dan een door losse stenen verhard zandpad, hadden we niets in te brengen.

De enige dag dat je niet beschoten werd waren de zaterdagen, dan liepen de vrouwen met hun manden op hun hoofd naar de markt in de stad en konden wij rustig gebruik maken van de wegen.

Ik maakte vaak van die gelegenheid gebruik, in Turutung, om etenswaar die we hadden gekregen en niet hadden gegeten, te ruilen tegen vers fruit en groenten. We hadden daar een kok, een slagerszoon, die heel behoorlijk kon koken en die met die verse waren een goede maaltijd op tafel kon zetten.

sibolga-tarutung Een van de jongens die graag met me meeging als ik boodschappen ging halen was 'Tarzan'. Zijn echte naam is me eigenlijk niet bekend. Het was een boom van een kerel die overal voor te porren was, met grote tatoeages op zijn armen.
Hij heeft de tijd in Indie zonder problemen overleefd maar werd vlak na zijn terugkeer in zijn woonplaats Noordwijk tijdens een ordinaire cafe ruzie door een agent die zich bedreigd voelde doodgeschoten.

We waren met een kleine groep van 75 man in Siantar en omdat de onderofficieren te veel belast waren om ook nog wachtcommandant te zijn, werd ik met nog drie soldaten 1e klas vrijwilligers gebombardeerd tot wachtcommandant. Je had dan de hele nacht de verantwoording over 75 man. Je moest 's ochtends de koks wekken en zorgen dat alles weer gewekt werd en de boel weer ging draaien.

In mijn zakboekje staat nog '10 september 1947 -3 uur 's nachts; man aangeschoten door de wacht, gevangen genomen en overgeleverd aan de MP. (Militaire Politie)'. Deze zorgde voor verhoren van de gevangenen. Ik weet nog een grote blonde MP-er die wel erg enthousiast met zijn gevangenen opging alsof hij het werk voor z'n plezier deed. ..

Het ene moment was je wachtcommandant en het andere moment weer chauffeur.

De rit van Siantar naar Medan maakte ik regelmatig. Alleen of met drie of vier wagens in colonne. Dat betekende 's ochtends om zes uur weg en dan was je 's avonds om een uur of zeven weer thuis. Dan nam je voor onderweg bijvoorbeeld een blik bruine bonen mee die je onder de motorkap plaatste. Tegen etenstijd was dat blik dan zo door en door heet dat je een behoorlijke warme maaltijd had. Dat was in de tijd na de Eerste politionele actie, toen was het gebied redelijk veilig al moest je niet buiten de wegen komen.

Post ophalen

In Medan ging ik dan ook langs het postkantoor om de post op te halen voor ons leger-onderdeel en ook voor de groep infanterie die onderweg in de bergen lag. Die zagen je dan al van ver aankomen en dan kwam er iemand naar beneden om de post te halen. Eenmaal thuis ging ik dan op een tafel staan en deelde zo de post aan de jongens uit. Voor diegenen die geen post kregen had je dan de vage belofte 'volgende keer beter'. De jongens die post kregen trokken zich dan terug op hun bed om de post te lezen. Iedereen leefde op de brieven en pakjes die van huis kwamen.



10. Tobameer

In Prapat, aan het Tobameer, had ons onderdeel ook een wagenpark. Daar zijn drie van ons door de Bataks gevangen genomen omdat ze tijdens een wandeling de demarcatielijn hadden overschreden. We hebben ze nog met patrouilles proberen te vinden want de verhalen van anderen, over de behandeling van gevangenen, waren ons bekend. Maar zij hadden het alledrie overleefd, echter een van hen was totaal doorgedraaid. Later hoorde ik van een van hen dat telkens als er een patrouille in de buurt kwam de gevangenen snel werden verplaatst.

Die jongens hebben daar anderhalf jaar gevangen gezeten.

tobameer  

(fotos: Tobameer 1949 en 1989 (gemaakt door Hans Breugelmans (Breugie))

Steen

Een van de jongens uit mijn onderdeel kreeg verkering met een Indisch meisje, haar vader gaf les op de Ambachtsschool en kwam dus van goeden huize.

Het gezin woonde dan ook in een mooi huisje in Siantar. Die jongen had een jaar verkering met haar toen ze zwanger raakte. Er werd door de familie verwacht dat hij nu met haar zou gaan trouwen. Maar dat wilde hij niet en hij wrong zich in bochten om daar onder uit te komen. De moeder heeft toen een een of andere vloek over hem uitgesproken.

Hij had het gevoel dat hij een 'steen' in zijn voorhoofd had, een zwaar gevoel wat hoofdpijn veroorzaakte die niet meer weg ging. De arts kon er niets aan ontdekken en de hoofdpijnpoeders hielpen niets.
Hij is toen naar de commandant gegaan en hem om raad gevraagd. Die KNIL commandant adviseerde de soldaat om zich naar een ander gebied te laten overplaatsen. Dat werd Zuid-Sumatra. Na een half jaar was die jongen weer terug; nog steeds het gevoel van die steen en die hoofdpijn. Het enige wat voor hem overbleef was om op zijn knieen om vergeving te vragen bij de moeder. Op het moment dat hij dat deed en de moeder haar hand op zijn hoofd legde, was hij eindelijk van die 'steen' verlost.
Dat was iets wat wij als gewone Hollandse jongens niets van begrepen en wat best beangstigend was..

Buiten de 'gewone' soldaten ziektes om, kregen we ook te maken met ziektes waarvan we het bestaan niet van kenden. Zoals ringworm of malaria. Er ging geen dag voorbij of er was wel iemand slachtoffer van die onzichtbare vijand geworden.
We wisten niet hoe gevaarlijk die ziektes konden zijn... .

Amandelen

Op een morgen werd ik wakker en had pijn in mijn keel. Ik ben toen even langs gegaan bij de dokter en wat bleek? Het waren mijn amandelen.
Een week later kwam de administrateur Hans bij me en die vertelde dat ik naar Batavia ging en dat ik zou worden opgenomen in het hospitaal. De arts had opdracht gegeven me daar aan m'n amandelen te laten helpen. Mij was daar niets van verteld. Omdat ik elke twee weken naar huis schreef en niet wist of ik daar de mogelijkheid ook zou hebben, stuurde ik even een briefje tussendoor naar huis dat ik misschien in het ziekenhuis opgenomen moest worden, en dat ik wellicht niet de kans had om te schrijven. Mijn vader, die zelf militair was geweest, vertrouwde mijn bericht helemaal niet en dacht dat er 'stront aan de knikker' was, en dat ik bij een of andere oorlogsactie betrokken was waarvan ik niets mocht vertellen.

Zo ging ik op 9 maart 1948 van Siantar naar Belawan en vandaar met de boot, de SS Janssen via Singapore, waar we een dag bleven, naar Java, Trandjong Priok, Batavia.
Op die boot zaten ook inlanders, vrouwen met kleine kinderen aan de borst die daar gewoon ergens op het schip hun potje kookten. Niet echt de comfortabelste manier van reizen. In Batavia aangekomen kreeg ik te horen dat ik niet aan de beurt was voor behandeling en me maar moest melden bij het doorgangscentrum, de Kazerne Mr.Corneliss. Overdag maakte ik wat uitstapjes naar bijvoorbeeld Buitenzorg en af en toe de stad in, en maar wachten, tot een sergeant me kwam vertellen dat ik geholpen kon worden.
Ik heb toen een dag of zes in het ziekenhuis gelegen om mijn keel en neus amandelen te laten verwijderen.Bij mijn ontslag uit het ziekenhuis heb ik aan een van de verpleegsters gevraagd of ik niet met het vliegtuig mee terug naar Medan kon. Die reis, weer op zo'n boot, zag ik helemaal niet zitten. Ik wist dat er regelmatig vliegtuigen van Batavia naar Medan vlogen. Dat waren DC2 toestellen met 29 stoelen aan boord, daar zou toch wel een plaatsje voor mij in zijn??
En ja hoor, ze kreeg het voor elkaar dat ik per vliegtuig terug kon naar Medan... .
(foto: omgeving Medan 1947)

11. Noord-Sumatra na de 1e Politionele actie

In die tijd heb ik angst leren kennen. Angst waarvan ik dacht dat ik alles al wist tijdens de oorlog, heb ik daar pas leren kennen.

Op een late rit van Medan naar Siantar begaf de accu van mijn vrachtwagen het. Daar stonden we dan, midden in de jungle, het duurde bijna een uur voor er een auto voorbij kwam. Toen heb ik het stomste gedaan wat ik kon doen; ik stuurde mijn maat met de passerende auto mee om hulp te halen. En toen ik de achterlichten van die auto in het donker zag verdwijnen drong het tot me door dat ik nu helemaal alleen langs een vijandig gebied stond, in het stikdonker.

Ik ben in mijn cabine gaan zitten met mijn stengun op de schoot. Tot ik tot het besef kwam dat ik nu van achter beslopen kon worden zonder dat ik het zou merken. Als een haas ben ik uit de cabine gesprongen en onder mijn wagen gaan liggen, daar zou ik veilig zijn.

Je denkt dat, als je een tijdje in de jungle bent, je alle geluiden van de jungle kent, maar zo in het donker lijken alle geluiden anders en beangstigender.

In paniek bedacht ik toen dat als ze m'n wagen zouden ontdekken en beginnen te schieten, ik machteloos was. Ik ben toen onder mijn wagen gekropen en ben kruipend naar een greppel gaan zoeken om me in te verschuilen. Die vond ik zo'n vijftig meter van mijn wagen. Dit heeft bij elkaar mee dan twee uur geduurd. Je kunt je voorstellen hoe opgelucht ik was toen ik de koplampen van de vrachtwagen zag verschijnen.

Stille nummer negen

In Medan leerde ik Dick kennen, hij was foerier. Een heel rustige jongen, hij werd 'stille nummer negen' genoemd. Zo'n jongen die voor het ongeluk geboren leek.

Hij moest op een gegeven moment een stengun uitgeven aan een sergeant. De regel is dat je de munitie apart moet geven want als het wapen per ongeluk valt of stoot, en er zitten kogels in, dan spant hij zich door de schok waardoor het schot kan afgaan.

Maar Dick stopte in zijn onwetendheid de houder er in en prompt ging dat ding af en de sergeant werd in zijn dijbeen geraakt. Dick moest voor de militaire rechtbank verschijnen, dat liep gelukkig voor hem af met tien dagen licht.

Later staat hij tijdens deze Eerste Politionele actie 's avonds achter op de laadklep. Dat deden wel meer jongens om in de hitte wat rijwind te vangen. Maar de TNI had een draad over de weg gespannen, net iets te hoog om een vrachtwagen tegen te houden, maar net hoog genoeg om het hoofd van 'de stille' te raken. Nog mazzel gehad want voor hetzelfde geld was hij onthoofd, dat was ook al eens gebeurd. Hij slaat van de wagen af en belandt in het ziekenhuis.
Al herstellende in het ziekenhuis wordt hij - waarschijnlijk door de TNI - beschoten en is alweer gewond.
Later zit hij bij een vriend achterop zijn legermotor, steekt er plotseling een Chinees over. Ze slaan over de kop en 'de stille' wordt gelanceerd en slaat met zijn knie tegen een lantaarnpaal; weer in het ziekenhuis. Die jongen heeft de meeste tijd zowat in het hospitaal gelegen.

De Stille nummer 9 is later naar Australie verhuisd.

12. De 2e Politionele actie 19 december 1948 - 5 januari 1949

We zijn ongeveer een jaar in Pematang-Siantar geweest.
Bij het begin van de 2e politionele actie bleef een gedeelte van onze groep van 75 man in Siantar achter en gingen we richting Turutung. Daar werd een groep afgezet, toen verder naar Sibolga, ook weer een deel afgezet en een groep die naar Padang Sidempuan ging.

Die reis was er een vol gevaren, bruggen die ondermijnd waren, vernield of totaal verbrand.
Sluipschutters langs de weg. Het gebied dat we doormoesten was een en al bergen met hele smalle wegen die regelmatig vernield werden en zo'n 1400 bochten zodat je nooit wist wie of wat er voorbij de volgende bocht op je stond te wachten.

Ik werd gelegerd in Sibolga.

We zaten daar in de tijd van de natte moesson. Als ik dan patrouilles af moest zetten in de stromende regen en ze met hun capes om de bergen in zag trekken, was ik blij dat ik weer in de cabine van mijn wagen kon kruipen. In Tarutung was het bijvoorbeeld 's avonds ontzettend koud op 1200 meter hoogte en kon je niet zonder dikke trui. En de Malariavliegen waren dan wel of niet van de lucht.

Door mijn werk als chauffeur kwam ik veel bij andere legerplaatsen zoals Prapat, Kabanjahe, Siborongborong, Tarutung. Ik leerde veel jongens kennen, de meesten oppervlakkig, verder dan een praatje kwam je vaak niet.

Maar daar in Tarutung verloor ik de eerste bekende. Het was een jongen van de kantine. Henk heette hij. In de week daarvoor waren er al drie maten van hem doodgeschoten en toen ik in het kampement kwam binnenrijden was Henk bij die graven bezig. Hij stond daar stenen te breken, daar versierde hij de graven mee zoals een banketbakker op een taart zou doen. Naast die drie graven had hij een nieuwe graf gegraven. Op mijn vraag 'waarom' antwoordde hij : 'Ik ga morgen een week met verlof naar Medan, mocht er in de tussentijd iemand sneuvelen dan is het graf alvast klaar'.
De volgende dag werd Henk, acht kilometer buiten Tarutung, doodgeschoten, en zo kwam hij in zijn eigen graf te liggen... ..

Hinderlaag
De 66 kilometer tussen Tarutung en Sibolga heb ik enkele tientallen keren gereden. Die rit duurde gemiddeld zo'n vier uur.
En ieder konvooi werd wel ergens een keer beschoten.

Op de weg tussen Sibolga en Tarutung lag een kleine kampong van een paar huizen. En elke keer als ik daar langs kwam, zat daar aan de rand een oude Indier een strootje te roken die dan zijn hand op stak en riep: 'Tabee Toean'. Je groette dat vriendelijk terug.

Tot op een dag, ik reed als vijfde wagen in een colonne, toen we die kampong naderde, stonden de wagens voor de kampong stil en zag ik die oude man met een nekschot op de grond liggen. Op mijn vraag waarom dat nou nodig was wees de officier naar de bergtop verderop. Daar zag ik een witte doen heen en weer zwaaien. Die oude man had op de een of andere manier geseind naar de heuvels dat er een colonne aankwam. Helaas was het voor hem te laat en had de eerste wagen het seinen gezien.We hebben toen mortiervuur gelegd op de bergtop. En toen we later langs reden kregen we dan ook geen vuur. Maar als dat seinen niet ontdekt was hadden we zo in een hinderlaag gereden.

Guerrilla oorlog
Het was een guerrilla oorlog, zoals Tito in Joegoslavie gevoerd had en die de Amerikanen later in Vietnam zouden beleven.

Konvooien van de ene naar de andere plaats waren zwaar en gevaarlijk. Die konvooien werden vooraf gegaan door een gevechtswagen en dan om de tien wagens een gevechtswagen met kanonnen of mortieren.
In elke bocht was er vijandelijk vuur mogelijk, vooral op plaatsen waar stapvoets gereden moest worden waren mannen de zittende schietschijven voor de, op de berghelling achter het groen verscholen, vijand.
Als er schoten vielen waren er twee mogelijkheden: Zo snel mogelijk doorrijden of snel van de wagens af en dekking zoeken. Met behulp van brenguns en mortiervuur kon je dan proberen de vijand te verjagen. Maar ze achterna gaan, de jungle en de bergen in, was onbegonnen werk.
In het begin werden de colonnes bestookt vanaf een plek waardoor het mogelijk was om ons vuur hierop te concentreren.
Later veranderde Kolonel Kawilarang, de leider van de TNI daar, en later Generaal bij Soekarno, zijn strategie en plaatsten zijn troepen zo dat wij als colonne van verschillende plaatsen tegelijkertijd onder vuur werden genomen.
Dit maakte de verwarring onder de jongens groter. De enige mogelijkheid om de vijand uit te schakelen was om 'zuiveringsacties'te houden bij de kampongs, waarbij iedereen die verdacht werd gevangen werd genomen.

30 mei 1949
Tijdens mijn legering in Sibolga moest ik een kies laten trekken en daarvoor moest ik naar Medan, een reis van zo'n 351 km enkele reis.
Met een briefje van mijn sergeant ben ik me toen gaan melden bij de colonnecommandant van een colonne met dertig auto's die die dag zouden vertrekken.
Deze raadde me aan ergens in een auto een plaatsje te zoeken. Dat moest snel gebeuren want ze stonden op het punt om te vertrekken. Ik liep snel de wagens langs en vond nog een plekje in de achtste wagen naast de chauffeur. Zo vertrokken we naar Turutung. Ik raakte aan de praat met de chauffeur die me vertelde dat zes weken daarvoor hij in z'n auto was beschoten, hij was in z'n been geraakt, maar de Ambonese dominee die naast hem zat was doodgeschoten...

Dat was op deze zelfde weg, een weg die loopt als een echte bergweg in lussen en haarspeldbochten, met aan de ene kant de bergwand en de andere kant het ravijn waarvan je die diepte vaak niet kon zien door de wilde begroeiing. We waren nauwelijks op weg of we hoorden vuur. Die jongen werd nerveus en in zijn zenuwen reed hij in een U-bocht tegen de bergwand. Op dat moment werd al het vuur op ons gericht. Als ze ons konden stoppen dan kon de rest van de colonne nooit verder want keren of er langs rijden was onmogelijk op deze smalle bergpas. Dat was bij kilometerpaal 21.

De eerste zeven auto's konden zich in veiligheid brengen achter de volgende bergwand en de rest van de colonne was nog niet in zicht. Alleen de zes wagens achter ons stonden in de vuurlijn.

13. Ik zou willen dat ik het kon vergeten!

De chauffeur schreeuwde in paniek: 'Wat moet ik doen?'. Ik zag de jongens, die in de wagen achter ons zaten, uit een ooghoek uit de wagens springen en zich tegen de bergwand drukken om uit de vuurzone te blijven.
Op dat moment riep ik tegen de chauffeur: 'terug steken', en zag ik mezelf weer tien jaar jonger als kleine jongen in de Kerkstraat. Mijn hele leven flitste aan me voorbij. Toen zag ik ineens die jongen aan mijn kant van de cabine van de berg naar beneden komen. Hij had de bedoeling om ons uit de cabine te schieten. Het was hij of ik, en ik was net iets sneller.
Op een afstand van zo'n twintig meter leegde ik de hele houder van de stengun op hem. Daar lag hij, links op zijn buik met zijn geweer los naast hem.

Ik zou willen dat ik het kon vergeten... ... .

We kregen de wagen weer los, hoe is me niet meer bekend, alles wat ik weet is dat we zwijgend zijn doorgereden naar Turutung. In een bizarre roes kwamen we daar aan. Daar zag ik voor het eerst de kogelgaten, het waren er zes, drie achter mij in de cabine, dat scheelde maar een halve meter, en drie aan het eind van de laadbak. In totaal werden er 31 kogelgaten in de gehele colonne geteld.

Ik nam afscheid van de chauffeur die verder moest en ik bleef alleen in Turutung achter en met niemand om mee te praten. Ik had een jongen doodgeschoten, een jongen die streed voor de vrijheid van zijn land, zoals ik dat in de oorlog tegen de Duitsers had willen vechten. Wat had mij het recht gegeven om die jongen te doden?


Ik was opgevoed als Nederlands Hervormd en het Gebod 'U zult niet doden'. Ik had dat overtreden en er was niemand waar ik hierover mee kon praten. Nu nog zou ik graag de chauffeur van toen nog eens ontmoeten, als hij dit ooit eens mocht lezen.

Een paar dagen later kwamen een paar jongens van een onbekend onderdeel naar me toe en een blonde jongen schudde mij de hand. Hij zei: 'Ik moet je feliciteren dat je nog leeft. Het regende kogels om je auto heen, ik had nooit verwacht dat je er nog levend uit zou komen'.
Dat een vreemde zo meeleefde had ik nog nooit meegemaakt... .

Dominee

In die tijd had je veel behoefte aan een gesprek met een dominee. Maar heb er geen een gezien. Wel was er een aalmoezenier en daar kon ik niet mee praten, die mochten we geen van allen.
Deze aalmoezenier had het nodig gevonden om de escapades van een van de jongens, in een dronken bui met een inlands meisje, aan zijn vrouw in Holland te schrijven wat een echtscheiding voor hem heeft veroorzaakt.
Je kunt je dan ook voorstellen dat we die man niet konden pruimen.
Pas geleden heb ik deze man nog ontmoet, tijdens een herdenkingsbijeenkomst waar hij een herdenkingsrede hield... . Proost!!

Augustus 1947

Ik kreeg met Mandoer Jaap Bloemkool de opdracht om met de wagen vijftien gevangenen uit Pemantang Siantar op te halen om de weg bij Prapat te herstellen.

Terwijl wij het ons gemakkelijk maakten tegen de bergwand waar we goed zicht hadden op de werkende gevangenen, kwamen er een jeep en twee open drietonners langs rijden. Daarin zaten Hollandse soldaten met drie Japanners die gekleed waren in groen uniform zonder distinctieven.
Later hoorden we dat het Japanse Generaals waren.
De wagens reden aan ons voorbij en even later zag ik dat op een weiland de wagens stoppen en de Japanners tegen daar staande palen werden gezet. Twee ervan werden aan de palen vastgebonden. We hoorden vuur en ik zag er een van vallen en de anderen als een zoutzak aan de palen hangen.
Later besef ik dat je zo afgestompt was dat ik daar nauwelijks op reageerde. Iemand die nog nooit in zo'n oorlog heeft gezeten kan niet begrijpen wat er in je omgaat en in wat voor gemoedstoestand je bent. Na de reparatie van het werken aan de weg hebben we de gevangenen weer teruggebracht naar de gevangenis.

Verlof
Een verlof kwam niet vaak voor. Een verlof dat ik me nog goed herinner was in december 1949. We kregen een week verlof dat we zouden doorbrengen in Prapat. Daar had onze commandant een villa waar we gebruik van mochten maken.

Op de weg daarheen stopten we bij een kampong waar we thee dronken bij een Chinees eethuisje. Een militair van een ander onderdeel die met ons meeging op verlof vroeg aan de chauffeur of hij een stukje mocht rijden. Bij een brug aangekomen moest hij uitwijken voor een Chinese autobus die ons tegemoet kwam. Hij raakte de macht over het stuur kwijt en we gingen zijdelings over de kop en kwamen enkele meters lager in het ravijn terecht. We hadden vier gewonden en twee zwaar gewonden waaronder mijn maatje Frans die een schedelbasisfractuur had. Hij werd afgevoerd per vliegtuig naar het hospitaal in Batavia. De rest kwam er af met wat kneuzingen.

Later bleek dat die jongen helemaal geen rijbewijs had.

Frans is er wel weer boven op gekomen maar had sinds die tijd last van toevallen. Hij werd dan ook naar Holland gebracht. Daar is hij niet lang daarna overleden omdat hij zo'n toeval kreeg terwijl hij in bad zat.  

14. Naar huis!!

Eind 1949 konden de vrijwilligers naar huis.

Er werd ons nog voorgesteld om met hulp van de Nederlandse autoriteiten naar Australie te emigreren. In Holland was er voor de terugkerende soldaat geen werk te vinden, er werd ons een burgeruitrusting en achthonderd Nederlandse guldens (365,= euro) in het vooruitzicht gesteld als we direct vanuit Indie naar Australie zouden gaan.
Ik heb er wel even over nagedacht, maar ik ging toch liever eerst naar Holland.

We werden vanuit Batavia vervoerd met een Engels passagiersschip, de SS Atlantic. Daar konden we voor het eerst sinds drie jaar tussen de schone lakens kruipen en kregen we weer eten volgens Westerse normen.

De aankomst in de haven van Amsterdam was overweldigend. Al vanaf IJmuiden stonden er mensen te wuiven naar ons. En aan de kade stonden de mensen met bloemen en spandoeken.

  

Voor mij stonden er geen bekenden en dus heb ik me de militaire bus naar huis laten brengen, zoals wel meer jongens deden.

Aangekomen in onze straat was er niet, zoals ik bij anderen zag, versierd of iets dergelijks. De enigen die thuis waren, waren mijn ouders. Mijn moeder had heel lief tompouces voor me gehaald. Mijn broer en zus waren gewoon aan het werk. Van enkele winkeliers in de straat kreeg ik een half maatje jenever en van de huisbaas een slagroomtaart.
   

De terugkeer in het gewone leven was moeilijk. Ik kreeg het al gelijk met m'n moeder aan de stok omdat ik de as van mijn sigaret zomaar op de grond tikte. Dat was ik zo gewend geraakt, en 's avonds, toen ik de jenever aan mijn mond zette, kwamen er weer verschrikte gezichten en een waarschuwing dat ik zo dronken zou worden.

De verdere ontnuchtering volgde enkele weken later. Ik vond in de brievenbus een insigne voor rust en vrede van de jaren 1947-1950 en een Oorkonde getekend door Prins Bernhard.

In de jaren die volgden en ik naar het herdenkingsmonument in Roermond ging, ben ik nog nooit iemand van het Koninklijk Huis tegen gekomen. De eerste Hooggeplaatste die de herdenking bijwoonde was en is Minister-president Kok geweest... ... ... ... ... ... ... ...


Getekend: De Lange Zwarte !

Diary:

01. The Tall Black one tells his story

Born before the war, the youngest of 4 children, in the heart of Amsterdam near the river Amstel on the edge of the Jewish section of the city, I enjoyed a carefree childhood.

My dad had a hardware store in the 'Kerkstraat' and I played with my friends near the 'Magere brug', better know to English speaking people as the 'Skinny Bridge'.

Many of my friends were Jewish and with one of them named Loekie, I shared my passion for aeroplanes. At any time when we had saved a few cents we used to go to a shop in the Utrechtsestraat, just round the corner of our house. It was a bookshop selling cards with pictures of aeroplanes on them, such as bombers and torpedo hunters of the English and American forces.

Loekie wanted to become an aviator... .
When the war started we used to play games and try and recognise the plane noises and associate them with their makes. There was a clear difference between the German 'Heinkels' and the planes flown by the Americans and English. Loekie was an expert and got it right nearly all of the time. Until that evening in 1943, in a dead quiet, blacked out Kerkstraat, when I heard Loekie say to his mum: 'Mum English Bombers'. I could not make out his mothers reply because of the noise made by the planes flying overhead.
The next morning I went to his house to ask Loekie why he was still out in the street at that late hour last night. When I arrived at his house the front door was open, there was nobody in the rooms, I saw rubbish everywhere and drawers and cupboards were open... ...The whole family was gone... ...Removed by the German soldiers, only because they were Jewish!!!! I asked myself then what they were going to do with all the people?????

A few weeks later, on a Sunday morning I went over to my friend Bobby Springer. I remember his name so well because his uncle was the world champion checkers player before the war (Ben Springer).
Bobby lived on the first floor in the Kerkstraat 384. I rang the bel and there was no response. The lady from the ground floor opened the door and told me that Bobby was no longer living there, because they were removed by German Soldiers overnight.
I cannot remember what else she said but a feeling of helplessness and anger came over me and got more intense by the minute. I stood there for a long time just staring at the closed windows. I realised that I would never see my friend Bobby poke his head out those windows again.

In a short period after that more and more of my friends were disappearing from around me. Daantje, Eddy, Wim, I have never seen them again. I had no idea what was going on but somehow I knew for sure that they would not be coming back and I would never see them again. Everywhere people were removed by the German occupiers the same removal truck from 'A.Puls' used to turn up and shortly after that other people used to move in. I knew that something terrible was happening, but I could not understand it at the time, and I still can’t.

I saw first hand how the German occupiers used to treat people when an older boy Frits, who was running from the Germans, was shot down from the roof in my street.

02. Alex Citroen

During the war I managed to get a job as junior storeman with a company called Alex Citroen. This was a company based on the Singel 324*, selling wholesale wall paper and material for curtains and furniture. *The Singel is another street in Amsterdam in the heart of town.

The owner Mr Citroen had disappeared and was in hiding somewhere in Bussum and the business was run by a German. I got that job thanks to a friend of mine who recommended I should go and apply for a job there. I managed to get extra food because we were trading pre-war materials for bags with grain, potatoes and coal for the fire and luckily the staffs were given some of it.

For a boy growing up this was a welcome bonus as it was compensating the meagre meals I was getting at home. For my work I was spending a lot of time out in the streets of Amsterdam delivering and picking up. On one of those trips I saw the German occupiers shoot a young man in Dam Square, the centre of town. I saw how these Germans just stood there and looked at the suffering man until a car arrived to take him away.

A little later I saw, near the Central Railway Station, how two soldiers shot a man who was fleeing from the occupiers.

It was these events and the hunger that fuelled my ever growing hatred towards the Germans.

I had the feeling that my job with Alex Citroen would prevent me from being called up by the Germans to go to Germany.
I was wrong and on my 18th birthday I received a letter from the German authorities calling me for duty. I decided against it and went into hiding. Of all places to hide I decided to hide under their noses in the attic of my employer Alex Citroen and my German employer never knew. I was fortunate that he did not live there.

03. After the War

After the war I went in search of my friends and a place to do that was the Jewish Theatre (Joodse Schouwburg) and I wrote to Westerbork in an effort to find out what had happened to them and maybe where they were...
It was then I discovered that my friend Bobby Springer was transported to Sobibor and appeared on the death list of the 3rd of June 1943.

I HAVE NEVER SEEN ANY OF MY FRIENDS AGAIN... .... .

After Amsterdam got liberated radio messages and local paper notices were put across asking for volunteers to join the Dutch armed forces. Because I wanted to do something in return to honour my lost friends I went to Dam Square, near the corner of the Nieuwendijk in Amsterdam on the 3rd of June 1945. The German SS used to occupy the office where I had to report to during the war.

I wanted to fight against the Germans and Japanese who were occupying the Dutch Indies. I received my medical and was found suitable to be called up for military training. After a two month wait I received a letter calling me to report for military training at the Koninklijke Militaire Academie (Royal Military Academy) in the city of Breda. It was there where I signed the contract.

All volunteers had to report to the barracks in the city of Chaam in the Dutch Province of Braband. These barracks had been used during the war by the German occupiers for their officers who were based in Gilze-Rijen. We departed from there to England to receive our military training for the Dutch Indies.

04. The 7 December Division

I had signed up for the 'Expeditionairy Forces' which meant that I would be serving for a unknown period wherever in the world I would be required.

I was enlisted in the Seventh December Division on the 2nd of January 1946.

We would receive training for the war against Japan but when they surrendered our destination was changed to the Dutch Indies.

I was called up into the 1st Division in Colchester (England) and received my training by English military officers who had been on active duty in Birma. This training lasted 6 weeks. During this training a hand grenade exploded close to my ear and damaged my left eardrum. Out of fear that I would be discharged from the forces because of my hearing problem I did not go to see a doctor. It was later that I discovered that the hearing in my left ear had as good as disappeared.

After that we had to provide military training to the 2nd Division. Of memory they used to call that the Palm Tree Division (Palmboom Divisie). Part of our group went to Donnington where we received training by the Royal Signals Division. It was there I learned Morse code.

There were ten of us Dutch soldiers in that camp occupied by approximately 5000 British soldiers and 6000 ETS-Girls. These girls would be called 'Milva's' in the Netherlands. It was there I learned to play table tennis and had overall, a very enjoyable time.

There was only one thing I could not figure out and that was why all my postcards I was sending home ended up back with me in Donnington.

We stayed in Donnington for approximately 6 months and were shipped back home to the Netherlands. It was there that I was shifted from one to the other military base and they were unsure as to do with my training and me.

(foto: Liverpool Street Station 26-9-1946 Londen)

05. Not registered

I found out that I was not registered anywhere. In England I was a Lance Corporal, which was equivalent to Soldier First Class in the Netherlands, but for some unknown reason I was not considered for promotion and it later was to turn out that I just did not exist in the system. I have never seen the other 9 guys that I trained with again. They were all transferred to Batavia. What I do know is that they ended up with the Secret Service in Batavia.

One afternoon a sergeant walked into the barracks in Soesterberg and said that we were pulling out that afternoon. We travelled in Army trucks to Utrecht where we were given ships leave in the Kromhout Barracks (Kazerne)

The soldiers that were stationed there were already on parade. I was the last one out of the truck and the sergeant to join the troop on parade.. He wrote down my name and rank but was not registered on his call out sheet.

In trucks we were driven to Rotterdam. On the docks we were met by people farewelling their loved ones, demonstrators and 'communists' with large banners calling us 'Murderers'. I could not understand that because we were going to the Dutch Indies to restore peace and order.

It was then, the 2nd of May 1947, that my ship left for the Indies. A country I only knew from my school days where we had to read out the Islands.

06. Indrapoera

During our journey to the Dutch Indies I had no cleaning or other duties what so ever, and that was because I did not belong to any of the Divisions on board. Although I was one of a few volunteers on board I had no intention to volunteer for the work details on board. Nobody liked those chores so why should I put my hand up. That was asking too much. There were 1400 soldiers on board the Indrapoera and most of them were conscripts or enlisted men.

I found sleeping difficult as we were suspended over the dining table in hammocks. Those hammocks were a curse as you had the constant fear of falling out of them. This was a regular occurrence to the great delight of your buddies.
 (photo Indrapoera)

07. Scheepspraet (Ship talk)

We were handed a booklet on the ship with the title 'Ships talk', full of interesting details beneficial to those soldiers travelling to the Dutch Indies. The booklet also explained things as Starboard and Port, places where we were allowed to go on the ship and where we were not allowed to go, rules on board of the ship and how the day was divided on board:
06.00 hours wake up call,
07.30 hours breakfast,
10.00 hours inspection,
12.00 hours lunch.

From 14.00 till 16.00 hours compulsory silence, which was very useful as we got closer and closer to the equator and we used this time to take a nap.
At 18.00 hours dinner and
at 20.00 hours we had to hang the hammocks and at 22.00 hours it was 'lights off'

We sailed past Gibraltar into the Mediterranean Sea, through the Suez Canal, across the Red Sea (where the heat was unbearable), past Africa and Ceylon to the Dutch Indies. In the Ships Talk booklet we had a complete description of how the whole journey was a tourist attraction. 'Let me assure you that were not the case'. All those men in a small space and in the unbearable heat that we were not used to.

On the 25th of May 1947 we arrived in Sabang, a small Island above Sumatra where we were allowed ashore for a couple of hours. The next evening at 18.00 hours and getting dark we arrived in Belawan in Sumatra. The senior officers came into the mess and pointed at several tables with soldiers around it and they were ordered to disembark. I was seated at one of those tables. They gave us 'Bren machine guns' and loaded approximately 100 men into three landing craft just of shore outside the harbour of Belawan. Our ship was not able to sail into the harbour because of the ships that had sunk there and the sand banks growing larger by the day because of lack of harbour maintenance.

Sitting in the landing craft and looking up to the ships deck it looked as if the whole ship was heeling towards me because 1300 men were standing on one side waving us good by. They were to continue to Java

I will never forget the feeling of patriotism and camaraderie that came over me when all aboard the ship were singing the song: 'Tabee wij moeten elkander groeten' (See you later, we have to say good bye). The voices rang out over the sound of the ocean.

I was sitting there, all choked up and very conscious of the strange surroundings where we sailed towards the shore in the fast approaching darkness

 
From Belawan we were transported in army trucks to Medan, the capital of Sumatra. It was a trip of approximately 20 kilometres.Those Dutch soldiers that served there will most likely remember that it was called the road of the death (de dodenweg) because there were constant fights and battles along the way. We were stationed just outside Medan in a tobacco factory in the Boolweg, next to the hospital.

We slept there on the floor.

At the parade, names were called and when all soldiers marched off I was left standing on my own. I was still unknown and did not belong anywhere... ...

The next day I went to have a look in town. There were several places where soldiers could find entertainment, cinema's, cafe's and a mess on the base.

I went to the 2nd Lieutenant and asked him if I could drive a truck to take soldiers to town and bring them back again and do shopping for the mess, after all I had my military heavy truck and trailer licence. He gave me a chit for the sergeant who was to assign me a vehicle. This lasted approximately 2 months until the first 'politionele action' was announced. According to the official papers send from The Hague I was attached to the 6th Infantry Brigade effective 1st of April 1947.
However I never found out until I returned to the Netherlands.

08. The first Politionele Action from July 20 till August 5, 1947

July 1947 - Operation Product
It was 04.00 hours in the morning. The tanks, trucks and personnel carriers, that looked like metal tins on tracks) were lined up and ready for departure.

Again I was not on the list to move out. The Sergeant-Major came to me in the mess and asked: 'Are you coming too?'. I replied that I was not told I had to go and he responded: 'Do you want to come?'. Of course I want to come I replied, all my friends are going.

After about one hour the Sergeant-Major came back and told me to get ready, you are going.

This was how I got to Pematang-Siantar, a small city compared to Medan. It was situated between high mountains covered in tall trees and the area where the Bataks used to live and as I later would find out the Headquarters of the TNI (Tentara Nationale Indonesia).

The roads and the trees were covered with thousands of monkeys. We were advised by one of the KNIL soldiers not to shoot at the monkeys, because if you hit or kill one the rest of the tribe will attack you. The monkeys disappeared in the space of a couple of days because of the heavy traffic we created. The monkeys left but the Bataks and TNI stayed.

The charge of the Infantry VI had been so swift and had surprised the TNI, that Pematang-Siantar fell without any damage to buildings or casualties.

What had once been the Hotel became out barracks. I slept down stairs in rooms that held 5 men, where the others slept upstairs in 15 men rooms. We arrived in Siantar at 1900 hours and the first night, when all of us had just gone to sleep, we took fire from three different directions. In a split second we responded to the hostile fire. The surprise had sent a young soldier next to me into a tailspin and he started firing in all directions. It was so bad that we had to take cover from him as well as the enemy.

Once things had settled down we went out to take stock and found four bodies in the areas where we had returned fire. Who had shot them was hard to tell as we were all firing at the time, but they were the first people killed in action and it made a deep impression on all of us.

I became part of the (TD) Technische Dienst (Technical Services). We used to work in open warehouses where everything that had wheels or tracks was housed. It was my task to service and maintain the rolling equipment as we called it and use the vehicles to pick up cargo, to go shopping and pick up broken down vehicles.

We would never travel without a gunner who would place his machine gun on the roof of the cab, with a lookout in the loading area of the vehicle, because we were told that the whole area was riddled with rebels.

Under the red and white flag they were fighting each other and the Dutch. Soldiers of the Government troops, the TNI, Revolutionary Extremists, Sympathisers of the Islam Party, and Bataks versus Maleiresen and the Chinese. Bataks versus Bataks about old arguments and new ones. In short it was an absolute shambles.

For most of them they were fighting for a piece of land where they could live and work and for those living in the inlands the word 'own state' meant absolutely nothing. But one thing was certain; No-one wanted to go back to the days of suppression and being a servant.

The population hated being servant to the Dutch. They used to be friendly to your face but once they had walked passed you they would spit on the ground. They also hated the Chinese because they were such good businessmen and were able to wheel and deal in everything. The locals were often envious for the wealth of the Chinese. To draw a comparison you could compare them with the pre-German war Jews. You could often see a Chinese body float in a Kali (River). The body would be carried downstream from the mountains and passed our barracks. Most bodies got stuck in the grill under the bridge that was placed there to collect rubbish. Most bodies had been in the water for so long that the stench was unbearable. One of the boys of the Hupva (Nurse), who we used to call John the Cowboy, used to throw a lasso to catch the bodies and drag them ashore for burial. The grill under the bridge did not only collect men, but also woman and children...


09. Transportation of the troops

I arranged transport for the troops going out on patrol with the objective of clearing the area. Patrols often took place at night and I had to drop them off and pick them up again in the morning. Often the reports were the same: 'No activities observed'. Ironically we would take fire from the area where the patrol had been that night and reported no activity.

We called the shots in the cities, but in the jungle and along the roads that were more often then not just dirt tracks with stones run into the sand they called the shots.
Only on Saturdays they would not shoot at us and you could observe the woman walk to the market with baskets on their heads. This was the only day that we could use the roads without fear of being shot at.

I often used the opportunity to go to Turuntung to trade the food that we were served in the mess for fresh fruit and vegetables. We had a cook, a butcher's son, who was also not a bad cook and could put a good meal on the table with fresh fruit and vegetables. (photo: Sibolga-Turutung )

On of the boys who loved to come with me on the shopping trips was 'Tarzan'. I never knew his real name. He was big and strong, hence the nick name, with large tattoos on his arms, who was in for everything and anything.He got through his time in the Dutch Indies without too much damage, but was shot and killed by a policeman in his hometown at Noordwijk, because the officer felt threatened by him during an ordinary pub brawl.

We were part of a small troop of 75 in Siantar and because the lower rank officers had too much on their plates, three soldiers first class and myself were tasked as duty officers. We were responsible overnight for these 75 men and had to wake the cooks and the troop to ensure all would be operational again.

Note in my pocket diary

There is a note in my pocket diary that says: 10 September 1947 - 0300 hours, man shot by the guards, taken prisoner and handed to the MP's (Military Police)

The MP's used to take care of interrogation of prisoners. I clearly remember one tall blond MP who was very 'enthusiastic' with his prisoners and giving the impression he was conducting the interrogations for fun... ... One moment you were duty officer and the next the driver again.

I regularly used to make the return trip from Siantar to Medan. Often alone but it could also be in a convoy of three or four. These were early starts at 0600 hours and would see us home again at 1900 hours. For lunch we used to take tins of Brown Beans and place them under the hood on the engine. By the time you were ready to eat the tin would be hot, so that you had a warm meal at lunchtime. This was in the days after the first 'Politionele Actions' when the area was still relatively safe, although it was advised not to leave your vehicle.

Part of my job when driving to Medan was collecting the mail for our division as well as the mail for the Infantry stationed in the mountains between Siantar and Medan. They could see me coming down the road from a distance and would send someone to the road to collect the mail.

Once back in Siantar I would stand on a table and hand the mail out to the boys. For those who did not receive any mail I used to make some vague excuses like' Better next time'.

Those who had received mail would retreat to their beds to read it. Everybody was surviving on the mail and parcels from home

10. Tobameer

Our division also had a vehicle support depot in Prapat near lake Toba (Tobameer) Three of our soldiers were captured there by the Bataks, because they had so called crossed the demarcation line. We have send patrol after patrol to try and find them, but we all knew about the stories as to what happened to the prisoners. Fortunately all three survived their ordeal, although one of them had lost his 'marbles'.
Later they would tell us that each time a patrol got too close they would be shifted.
The three of them had been in captivity for three years

 
(Photo: Tobameer 1949 en 1989(made by Hans Breugelmans (Breugie)))

One of the guys in my division fell in love with a reasonably well off Dutch Indies girl, whose father was a teacher at the Trade school. She and her family lived in a beautiful house in Siantar. After a year into the relationship the girl fell pregnant.
The girl's family automatically expected him to marry her. However that was not something he had planned and tried all sorts to wriggle out of it. It was then that the mother placed a curse on him. This curse gave him the feeling that he had a stone in his forehead, which caused him headaches and would not go away. The doctors tried all sorts and could not find anything wrong with him. Headache pills did not seem to work. At his wits end he went to see the unit commander and asked him for advise. The KNIL commander advised him to be transferred to another location and he ended up in Sumatra. He returned after 6 months still having headaches and the feeling that there was a stone lodged in his forehead. The only thing left now was to beg the mother for forgiveness. As he went down on both knees she placed her hand on his forehead and was relieved from the 'stone' in his head.
This was something that we as ordinary Dutch boys did not understand at all and it was very scary... .

We got all sorts of 'normal' illnesses that soldiers would get, but there were others that we did not know existed, like malaria and shingles. Not a day went by without another falling victim to these invisible enemies. We had no idea how dangerous these diseases could be.

Tonsils
I woke up one morning with a terrible pain in my throat. I went to the doctor and it appeared I had problems with my tonsils. A week later I was visited by the administrator and told that I was being shipped to a hospital in Batavia. The doctor had organised that I was to be operated on to have the problem with my tonsils solved. They had forgotten to tell me.

I used to write every two weeks and I wasn't sure if I would have the opportunity to do that from hospital, I decided to send a quick note in between to let my parents know. My father who had been a soldier himself thought that ' the shit had hit the fan' and I would be involved in actions that I could not talk about.

On the 9th of March 1948 I travelled per ship, the SS Janssen, from Siantar to Belawan and from there to Singapore, where I stayed for one day. From there I went to Java, Trandjong Priok, Batavia.
Natives also travelled on this ship, including women, breastfeeding children and cooking their meals anywhere on deck. It was not the most comfortable way to travel.
On arrival in Batavia I was told that I was not in line for surgery as yet and I had to report to the Temporary accommodation, Barracks Mr Corneliss. During the day I would make some trips to out care patients and into town. In the meantime I was waiting and waiting until finally a sergeant came and told me it was my turn to be operated on.

I spent approximately 6 days in hospital to have my tonsils removed. On my release from hospital I asked one of the nurses if it would be possible to fly back to Medan.
I could not try and start to imagine the journey on the ship back to Medan again. I knew that DC2's with 29 seats were regularly flying between Batavia and Medan and you would not believe it but the nurse managed to get me on a flight back... ...

(photo: near Medan 1947)

11. Northern-Sumatra after the 1st Politionele actions

It was in those days that I learned what fear really was. I thought I knew all about fear having lived through the Second World War, but it turned out it was nothing compared to what was still to come.

One day, late in the evening on one of my trips from Medan to Siantar the battery of my vehicle died. That was us, standing there in the middle of the jungle and it took over an hour for the first vehicle to come past us. I did the dumbest I could have ever done and that was sending my mate with the other driver to get help. Whilst looking at the disappearing taillights of that car I realised that I was now left in the dark all by myself in hostile territory. I climbed back into the truck and sat down with the machinegun on my lap. I sat there for a while and realised that I could be approached from behind without knowing it. As quick as I could I jumped from the cab and slid under the truck, thinking I would be safe there.

You think that after having been in the jungle for a while you know all the sounds, but in the darkness by yourself all sounds are different and extremely scary.
Now I stressed out and thought, 'I would be helpless if they discover the truck and started shooting' I slid from under the truck and crawled to the nearest ditch approximately 50 yards away. I was in this situation for approximately 2 hours and you can imagine my delight when I saw the headlight of one of our trucks approaching.

Silent Number Nine

In Medan I met a soldier named Dick, who was the armourer there. He was always very quiet and as a result ended up with the nickname: Silent Number Nine' He was one of those guys born to be unlucky.
At one point he had to issue a machinegun to the sergeant and it was standard procedure to hand the loaded magazines over separately just to make sure that if you got bumped or accidentally dropped the weapon it would not cock itself and go off.
Dick, not used to the procedure, pushed the magazine in to the weapon and the gun went off, shooting the sergeant in the upper leg. Dick had to appear before the military court, and lucky for him he was sentenced only to 10 days of light punishment.
Some time later, during the First Politionele Actions, he was standing in the trucks loading bay to catch the breeze whilst driving over the top of the cab. It was nothing strange as most guys used to do that. However on that particular day the enemy TNI had stretched a wire across the road just above the height of our trucks. The TNI were aware that our boys were doing that and decapitated some of them at times.

Silent Number Nine was lucky that day as the wire was slightly too high and just nicked him. He was knocked of the truck and ended up in hospital.
Whilst recuperating in hospital they came under fire probably by the TNI and he got hurt again.
A little later whilst being a pillion passenger on a military motorbike a Chinamen crossed the road. They hit him and the bike goes end over end injuring the Silent Number Nine. He slammed into a lamppost and broke his knee. Back to hospital.
The poor guy spend most of his military service in hospital. All I know is that he moved to Australia after the war.

12. The 2nd Politionele action, december 19, 1948 - january 5, 1949

We stayed approximately one year in Pematang-Siantar. At the beginning of the Second Politionele Actions, part of our 75 strong squad stayed behind and we moved to Turutung. Some were dropped off there, and we went on to Sibolga. Again their part of our unit was dropped off and the rest went on to Padang Sidempur.

This was an extremely dangerous journey with many bridges undermined, destroyed or totally burned down, and snipers along the way. The territory we were travelling through was nothing but mountains and jungle, with very small roads that were regularly destroyed and had approximately 140 bends in it. It was very tense coming around the bends, as you never knew who or what would be around the next bend.

I was stationed in Sibolga and was there during the wet season. Every time I was dropping of the patrols and saw them disappear in the jungle with their capes on to protect them from the heavy rain, I was glad I could get back into my truck. It was often very cold at night in Turutung. It was situated at 1200 metres above sea level and you needed a jersey. At least the cold used to keep the malaria mosquitoes from the sky.

Due to my work as driver I ended up at many other military camps like Prapat, Kabanjahe, Siborongborong and Turutung. I got to know a lot of soldiers and people in general. Most of them just on the surface and never more than a casual chat. But it was in Turutung that I lost the first person I really knew. It was a soldier working in the mess and his name was 'Henkie' In the weeks leading up to our meeting, three of his mates had got shot and killed. When I drove in to the camp I saw Henkie working at the grave site. He was breaking stones to decorate the mounts. Next to these three graves he had dug another one and when I asked him why he replied that he was going on leave next week to Medan and just in case someone would get killed in that time the whole was already dug. The next day, his first day of leave, eight kilometres outside Turutung Henkie got killed and ended up in the grave he so kindly dug for the next person who died.

Ambush

I must have driven the 66 kilometres between Turutung and Sibolga dozens of times. It took roughly 4 hours and each convoy used to get attacked at least once along the way. Along the way between Turutung and Sibolga there was a small kampong with only a few houses. Each time I travelled past I noticed an old local Indier sitting on the side of the road putting up his hand in a greeting and calling 'Tabee Toean' or Goodbye Master. We always greeted him back.

Until one day I was the fifth vehicle in the convoy when approaching this kampong, I noticed the lead vehicles had stopped at the kampong. I saw that the old man was lying face down on the ground with a gun shot wound to the back of his head. On my question why they had done that, the officer in charge pointed at the mountaintops in the distance. I saw that they were waving a white sheet up there and it turned out that the old man used to signal to those in the mountains that another convoy was on the way. Unfortunately this time the leading vehicle saw him signalling to those in the mountains. From our position there we shelled the hilltops with mortars and strange enough did not come under fire this time when we travelled past, but it leaves the question that if the lead vehicle crew had not noticed it we could have driven straight into an ambush.

Guerrilla war

It was a guerrilla war, as President Tito in Yugoslavia and the Americans later in Vietnam were involved in.
Convoys from one place to another were extremely difficult and dangerous. These convoys had a battle truck as the leading vehicle and from there every 10th vehicle was another battle truck with canons and mortars.
Around every bend in the road you could expect to be attacked, in particular in places where we couldn't travel any faster then walking pace. It was then that we were like sitting ducks for the enemy snipers hidden on the mountain sides under the greenery and trees. As soon as we would take enemy fire there were several options. You would either drive as fast as possible and get out of it or stop the convoy and take cover. If we decided to take cover we would retaliate with machinegun fire and mortars to try and move the enemy on. To chase them in to the jungle was not a preferred option as they knew the terrain very well and would draw us in to ambushes. In the beginning we used to come under fire in places that were impossible for us to return fire. Colonel Kawilaran, the leader of the TNI and later again General Soekarno, changed their strategies and placed their units in several places at one time in an effort to attack the convoys from several different angles. This used to cause great confusion amongst our troops and the only way to deal with that problem was to undertake 'zuiverings actions' (Clearing actions). These clearing actions were undertaken to remove all suspected persons from the kampongs or small villages by taking them prisoner.

30 may 1949

During my stay in Sibolga I got a tooth ache and had to have it removed. I had to travel to Medan, a 351 kilometer trip to see a dentist there.
With a note from the sergeant I had to report to the Convoy Commander who was in charge of a 30 vehicle convoy that would leave today.
He advised me to find a seat in one of the vehicles but I had to be quick as they were about to pull out. I walked as fast as I could past all the trucks asking every driver if he had room for one more. I managed to find a seat next to the driver in the eight vehicle and as soon as I sat down we pulled out to go to Turutung. During the trip I got talking with the driver and he told me that 6 weeks earlier he took fire in his vehicle and got hit in his leg, but an Ambonees Priest got shot and killed sitting next to him in the cab. It had happened on this same road, winding along high mountain walls on one side and ravines on the other side. Because of the wild undergrowth you often could not tell how deep these ravines were. We only just got going and we could hear firing taking place ahead of us. The driver of my truck got nervous and in confusion in a U-bend drove the truck against the mountain side. At that point all firing appeared to be aimed at us. If they could force us to stop then the rest of the convoy would come to a halt as it was impossible to overtake or turn on this small mountain pass and we all would become easy targets. This happened at mileage mark 21.

The first seven trucks could move on to safety behind the mountain wall further down the road and the rest of the convoy was still out of sight behind us. Only the 6 vehicles behind us were in the line of fire.

13. I wish I could forget!

The driver shouted in his panic: 'What do I do' From the corner of my eyes I saw the boys jump out of the back of the truck trying to seek cover and stay clear of the line of fire.
At that moment I shouted at the driver to pull back a bit to clear the wall and my whole life flashed in front of my eyes and I clearly saw myself as a 10 year old playing in the street where I was born and lived (de Kerkstraat in Amsterdam). I got ripped out of that moment when I noticed this enemy soldier sliding down the hill towards us. It was clearly his intention to shoot and kill us sitting in the cab. It was a case of him or I and fortunately I beat him to pulling the trigger. The distance would have been approximately 20 meters and I emptied the whole magazine in to him. I still see him lying there face down with his rifle next to him.

I WISH I COULD FORGET IT... .

Don't ask me how but we managed to get the truck moving again. All I can remember is that we did not say a word all the way to Turutung. We were on a bizarre 'high' when we arrived there. It was there that I noticed all the bullet holes for the first time. There were a total of 6, three just besides me in the seat and three in the loading bay. The whole convoy had been hit by 31 bullets.
Because the driver had to carry on we said our farewells there and I was left on my own, with my thoughts and no one to talk too. I had just killed a young man, a boy who was fighting for the freedom of his country, no different then I when I wanted to fight against the Germans a few years earlier. What gave me the right to kill that boy?<
I was raised as Dutch Reformed and one of the 10 commandments was 'You shall not kill'. I had crossed the line and there was no one I could talk to.
Still today I would love to meet that driver on that day that had such an impact on my life and I hope he will make contact if he reads this.

A few days later a couple of guys came up to me from a total different unit who I had never met before and the blond one shook my hand and said: 'Let me congratulate you with the fact that you are still alive, I never expected you would have made it out alive'.
That a person I had never met showed so much sympathy I had never experienced before.

Priest

In those days I had a great need to talk to a Priest, but I never saw one. There was a military priest but he was not the type I could talk to, mainly because we did not like and trust him. The reason for this was because he had written to one of the soldiers wives that this soldier, in a drunken moment had an affair with an Indonesian girl, which led to this soldiers marriage break up. You may understand that we could not stand this Priest. I met this Priest just recently during a memorial gathering where he was one of the speakers... ... CHEERS!!!

August 1947

Mandoer Jaap Bloemkool and I received orders to drive to Pemantang-Siantar and collect 15 prisoners to repair the road near Prapat. We went there to collect them, drove back and put them to work. We made ourselves comfortable against a rock wall from where we could keep a close eye on the prisoners. We saw a jeep and two three ton open trucks come past and noticed Dutch soldiers and three Japanese prisoners in green uniforms, without recognizable rank or unit markings on it, in the back. We later discovered that they were Japanese Generals.
The vehicles drove past us and stopped in the paddocks to one side of us. I saw that two of the three Japanese prisoners were tied to poles in the ground and the third one just stood in front of his pole.
We heard rifle fire and I saw one of them fall to the ground and the other two hanging as bags of salt on these poles. It was later that I realized that I was that numb that it did not make any impression on me at the time. Persons never been active in war zones cannot understand what plays in your head.<

Once the road was repaired we just took the prisoners back to prison.

Leave

Leave did not happen often. One leave period I can clearly remember in December 1949.We got leave passes to spend a week in Prapat. Our Unit Commanding Officer had a villa there and we were allowed to use it.
On the way there we stopped at a Kampong and had a cup of tea in a Chinese eating place. A soldier on leave with us but from another unit asked the driver if he could drive for a while. Approaching a bridge he had to take evasive action to avoid a collision with an approaching Chinese bus. In doing that he lost control of the truck and we rolled over sideways down a cliff, several meters deep, and ended up at the bottom of this ravine. We had four injured of which 2 with serious injuries and my mate Frans ended up with a fractured skull. He was flown to a hospital in Batavia. The rest of the men had bumps and bruises. It later turned out that the soldier asking to drive did not have a driver's license. My mate Frans recovered but suffered from attacks that made him unstable on his legs. He was shipped back to The Netherlands. Frans died shortly after arriving in The Netherlands because he got one of his attacks in the bath.
  

14. Heading Home!

At the end of 1949 all volunteers could go home. There were some suggestions from the Dutch Authorities that we could go straight to Australia if we wanted as there was no work in The Netherlands for us. We were promised a civilian kit and eight hundred Dutch Guilders (365 Euros) if we were to go straight from the Dutch Indies to Australia.

I did think about it but decided that I wanted to go home first. We were transported from Batavia in the SS Atlantic, an English passenger liner. It was on board that I could sleep between clean sheets for the first time in three years and had meals cooked in a western way, as we could remember from before the war. Arriving in the harbor of Amsterdam was overpowering to say the least. All the way in from IJmuiden there were people along the way waving at us. On the dock there were people with flowers and banners welcoming us home.
  

For me there was no one I knew to greet me on the docks, and I ended up taking the military bus laid on to take us home.
There were others like me taking the bus and no one to greet them. On my way home I saw streets decorated with ribbons and banners welcoming their loved ones home. No such thing in my street. The only ones that were home were my parents. My mother had bought me tompouces (Dutch cake with pudding in the middle). My brother and sister had gone to work as normal. Some shopkeepers in the street gave me some Square Gin (Jenever) and our landlord gave me a cream cake.     

Returning to civilian life was very difficult. I only just got home when my mother got angry with me because I tapped the ash of my cigarette on to the floor, something I was used doing in the last years. At night I put the Square Gin I was given to my mouth and I looked at scared faces warning me that I would get drunk if I was not careful. Something that really sobered me up was a few weeks later when I received a badge for keeping rest and peace over the years 1947 - 1950 and a document signed by the Queens husband Prince Bernhard.

In the years that followed I used to travel to the remembrance monument in Roermond and I never saw any person from our Royal Family there.
The first high ranked official I saw was Minister Kok..... .




Signed:
The Tall Black One

Hieronder nog enkele foto's uit het archief van Chris Fillet.
Wilt u deze foto's uitvergroot hebben, mail dan even naar Erwin Fillet (zoon)

Here-under you'll find some photo's out of Chris's archive.
If you want the big versions, please mail his son Erwin


   aug'48   Siantar Jan. '47      kampioenselftal          Mei 47  ms indrapoera omgeving gibraltar         theo kramer  pematang siantar media 1948         (Chris (L) en Hans Breugelmans. Foto: Hans Breugelmans)

Brieven uit Indie / Letters from Indie:

  

Contact

Vragen of opmerkingen? Mail ons op erwin@fillee.nl

>